Een mens is als een herfstblad waar de zon doorheen schijnt.
Beide kanten licht, heel veel warm licht.
Zelf een dun vlies daartussen, een membraan.
In de lente en 's zomers is er maar aan één kant licht; het blad is dan te stevig.
In de herfst wordt het doorlaatbaar, is het licht er aan twee kanten. Broos, generfd vlies ertussen. Als het tenslotte valt, wordt het donker.
Ik ben gevallen.
Spiraalsgewijs neerwaarts gefladderd, eerst tegenstribbelend, op het eind liet ik het gewoon gebeuren. Rond en rond en dieper, kleiner, tot niks meer. Geen tegenstand meer, geen weerstand. Laat maar.
Had het niet eens echt zelf in de gaten. Hoewel, vlak voor de laatste weken -mijn broertje al gestorven, mijn maatjesvriendin mij al verlaten- merkte ik inklemming van mijn hart, pijn en pijn. En inklemming van mijn zicht. Vroeg ik aan m'n licht:
"breek mij uit."
Oei!
Zeg dit nooit tegen de kosmos! Zij verhoort je. Dat de laatste ratten mijn zinkende schip verlieten, merkte ik niet eens meer.
Een mens is als een herfstblad waar de zon doorheen schijnt.
Beide kanten licht, heel veel warm licht.
Zelf een dun vlies, een membraan. Dat was ik voordat ik zo diep viel. Ik was door mezelf heen gevallen.
Oké, aan mijn ene ‘dichte' kant stopte het onverbiddelijk, maar aan mijn eeuwige lichtkant niet. Mijn lichtkant viel dieper en dieper, niet meer tegengehouden door grenzen van individualiteit. Mijn lichtkant, eeuwig en oneindig, maakte gebruik van de geen-weerstand, en viel, en nachten lang door gebieden die ik nooit als echt heb willen erkennen. Atlantis. Ja zeker. Lemurië.
Star wars. Eeuwigheid.
Voor de tweede keer dit jaar moet ik erkennen: ‘het bestaat!'
Niet zoals in die romannetjes van zogenaamde priesteressen toenmaals, schei toch uit! Ook niet in de zin van Star Trek, de mannenversie van die
priesteressenromannetjes. God nee. Al die nachten was ik nooit alerte piloot tussen de sterren, en nooit aanbeden hogepriesteres die haar volk verraadde. Veel en veel erger was ik: mens. Mens zoals iedereen van ons.
Toen ik door mijn eigen persoonlijke wortelstelsel heen viel, kwam ik terecht in het wortelstelsel van ons allemaal, van de mensheid dus. De voor-tijd. Iedere mens z'n wortelstelsel komt daar op uit. Maar gelukkig weten we dit niet. We zouden niet meer kunnen functioneren. Want in het collectieve onderaardse wortelstelsel liggen onze ergste herinneringen verborgen. Omdat we tot nu toe hebben geleerd op negatieve prikkels, zijn die herinneringen onverdraaglijk.
Het is belangrijk, weet ik nu, te zien dat we tijdens deze wereldcyclus alleen maar hebben kunnen leren op negatieve prikkels. Om niet dood te gaan, om niet zo moeilijk te hoeven leven, om geen pijn te hebben, om niet arm te zijn en om niet alleen te zijn, en honderden van deze prikkels.
‘s Nachts was ik daar, en in veel nachten ben ik daar nog. Ik onderging onverbiddelijk, ik ervoer onverbiddelijk. Wat ik nu zeg, zeg ik uit ervaring.
Maar bij de ochtendzucht kwam ik weer boven. Daar stond dan mijn liefste vriendin, zij die mij al wekenlang verzorgt als een baby. Want mijn ‘dichte' kant kan nog niet lopen van hier tot aan de brievenbus die ik van hier uit zien kan.
Het bestaat: de neergang van Atlantis en eerder van Lemurië.
Ik weet het, ik ervoer het, ik deed eraan mee, en ons aller rol was niet glorieus.
Wij leefden toch in zo’n glorieuze eenheid van licht, oh!
Maar we scheidden ons af, en loochenden onze Hogere Broeders, Zusters, de Eenheid Gods, de Adem, het Aangezicht. Hoe konden we.....
Wat we niet beseften is, dat als een mensheid zich loshaakt, zij zich ook loshaakt van de Vooruitgang die evolutie heet. En waar geen vooruitgang meer is, krijgt teruggang alle kans.
Los van de geestimpuls zakten we terug tot in het dierlijke. Vader van twee dierendochters was ik, gehuwd aan een diervrouw. Kon nooit meer terug naar mens, hoezeer mijn wijzere vrienden me raadden. Ik weet nog hoe ik huilde: "maar ze weten me altijd te vinden!" Dieren zijn sluwer dan mensen in het terughalen van wie zij als prooi beschouwen. Zij, de verdierlijkten, erger dan dieren, vingen me altijd, sleepten me terug. Einde van Atlantis: mensen zakken, enig bewustzijn nog restend, wanhopig krijsend tot in koeienbestaan, rattenbestaan, verduistering,verduistering.
Misleid, ja, maar voor elke misleiding zijn er twee nodig.
Sodom en Gomorrha, maar zonder vrouw van Lot.
Jonge gevangen mannen zag ik, was ik, aan handen en voeten geketend, gebruikt als sperma-machine, elke paar minuten gedwongen geprikkeld tot ejaculatie, kermend dat ze liever dood wilden. Hun gekerm, god! Hun gekerm. Hun verkrachting door gulzige vrouwtjesdieren die potentie in hen zagen, en uitzogen. Elke paar minuten het kostbare vocht òp moeten spuiten, gruw!
Het heeft bestaan.
Erger dan de schilderijen van Jeroen Bosch.
Ik wist, en wist niet.
Nu moet ik getuigen, ik die tot en met dit voorjaar nog zo schattig sprak over begin van onze aarde-evolutie, alsof dit het eerste begin was. De mensheid bestaat echter al zo lang. Eeuwig. Oneindig. Glorieus. Afgrijselijk eigenwijs. Altijd prooi voor kosmische wezens die leven van de rottende geur van afscheiding.
Geen slachtoffer. Prooi uit vrije hoogmoedswil. Afgronden diep. Hemels hoog.
Veel dieper nog en veel hoger. Eeuwigheidsmaat. Mens.
Deze nieuwe keer zijn wij nog niet ver. Nog steeds zijn we diermens, omdat het grote gros van ons de eeuwige lichtkant niet erkent, en alleen maar wil wroeten in stof, stof hebben, stof vreten, het ‘lekker' willen hebben.
Dat is de restant van ons leren door lijden, leren door wroeten, leren door uitzuigen en uitgezogen worden, kortom: leren door negativiteit. We denken op de top te staan,ha! Maar het einde van dit voorbereidende plateau nadert.
Dit is het plateau waarmee Atlantis afsloot, en Lemurië ook, ijler.
Weer.
Weer zullen we in onze lichthelft mòeten geloven. Anders kunnen we Hen niet zien, die ons weer injecteerden met licht dat rijst, Hen die ons bij staan in de klim weg van negatief leren. De eenheid met Hen die weten, Hen vertrouwen en het licht dat wij zelf eveneens zijn.
Wij zijn Atlantis, en nog zijn wij beestachtig.
Wij zijn Lemurië, en nog steeds zijn wij dof als mist.
Maar ook zijn wij de Eeuwigen, de Eindelozen, degenen die Een zijn. Ik weet het.
Ik heb het ervaren. Ervaring liegt niet. Ervaring is naakt.
Ik ben door mijn wortels gezakt. Ik heb het zelf bewerkstelligd op bepaalde, geleide wijze.
Ik getuig.
O, kon ik ook maar weer lopen. Mijn geest veert al op. Maar mijn benen ...
Lieve buurvrouwen verleiden me nu tot korte wandelingetjes.
Straks ook weer tot aan de brievenbus.
Want ik zou u allemaal luidkeels willen schrijven: ‘wéér hebben we keus'.
Zie voor een diepe duiding en herkenning de log hier meteen boven: GAJAEL SCHRIJFT
Een reactie posten