Oud.
Ik had geen gemakkelijk leven. Maar daar sta ik niet alleen in.
Ik had geen gemakkelijk leven en dat heb ik eigenlijk in mijn altijd maar doorgaan en doorgaan nooit goed beseft. Ook daar sta ik echt niet alleen in.
Kom je boven de zestig, dan vallen beginnen draden om je heen te breken. Sterfgevallen. Vrouw-vriendinnen bij wie de man thuis komt leven in plaats van op z’n werk, en vanwege die thuizige man kunnen ze niet zo veel meer met jou. Ook daar sta ik niet alleen in. Ook daar loop je gemakkelijk overheen. Immers; jij leeft nog, jij werkt nog, al is het niet betaald, jij hebt een doel in je leven. Je vrouw-vriendinnen hadden dat ook, maar hun mannen lang niet altijd. Dus moeten ze zich nu aanpassen aan zijn doelloosheid,- althans dat doen de meesten.
Zulke zaken ervaar je tussen je begin zestig en begin tachtig. Ervoer ik zelf heel scherp. Vooral toen mijn broertje afgelopen zomer stierf, nauwelijks zestig, en een vriendin afhaakte wegens het bovenstaande. En ik had niet in de gaten dat zulke zaken de broosheid van draden die je op mijn leeftijd restten aantasten.
Want om dat te beseffen heb je tijd-nemen nodig, maar niet alleen dàt: je moet het ook wéten dat het je kan gebeuren in deze levensfase. Niemand echter zegt je dat.
Tot voor kort kreeg je na je 50e geen kans op psychologische hulp meer. Tegenwoordig is dat anders. Tegenwoordig weten sommigen het, maar dat weten is geen algemeen goed. Wist u het?
Wist u het dat onze draden met je gevoelsmatig-directe omgeving brozer worden na je zestigste? Omdat er mensen sterven waar je om gaf? Omdat er mensen, mannen, maar vrouwen veel vaker, zich terugtrekken op het huwelijksbastion? Omdat er geliefde mensen ziek worden, en niet meer zo goed hun huis uit kunnen?
Wist u dat dit je dradennet broos maakt, en dat dit jouw levensvreugde stiekem aantast? Omdat je dradennet een heel stuk jou is en andersom?
Ik wist het niet.
Dus toen de zomer mij zwaar bewolkt leek, terwijl toch de zon scheen, mijn eetlust afnam, mijn voortbewegen een zwaarte kreeg alsof er een loden mantel om me heen groeide, had ik niet in de gaten dat er al te veel broosgeworden draden waren aangetast, en op het punt stonden het te begeven.
Dus brak het, en ik daarbij.
En gebeurde het wonder.
Mijn dochter kwam naast mijn bed zitten, en vertelde me over haar jeugd bij mij en hoe ze nu zag hoe die op de mijne leek bij mijn moeder die me geen koestering kon geven, omdat mijn komst misplaatst was. Mijn schoondochter kwam en maakte mijn verwaarloosde huis schoon. Mijn zoon kwam en zag beide dingen aan, en hielp, en beaamde. En ik leunde in mijn kussens, en -open geworden door de val tot op de bodem- ademde dit in, en waande me in een soort voorportaal van de hemel. Want ik zei al: mijn leven was niet gemakkelijk.
Maar de echte hemel moest nog komen. De GGZ voor senioren (wist u dat die bestond? Ik niet) kwam. De arts ervan concludeerde dat ik zeven jaar lang van een onverschillige huisarts verkeerde, beladen, medicatie had gekregen. Ik huilde van opluchting, want ik had wel geklaagd maar hij had er niets aan gedaan. ‘De natuur, mevrouw!’ luidde zijn antwoord.
En ik kreeg zomaar een schat van een geriatrische psycho toegewezen, die uiterst respectvol mijn jeugd met me doorneemt en het daaraan gekoppelde huwelijk. Mijn jeugd? Ik? Ik ben 71, en mijn jeugd is nog nooit voor iemand interessant geweest, ook niet voor mijzelf. Mijn huwelijk? Ik bleef met vier kleine kinderen achter, dan heb je heus geen tijd om dáárover na te denken. Wordt dit dan nog interessant op je 70e en daarna? Voor jezelf? Dacht ik niet.
Toch wel.
Het respect en de behoedzaamheid waarmee mijn senioren-GGZ mij hanteert, is voor mij als een rozenblaadjesbad. Dit ben ik niet gewend van de medische stand.
Dit niet alleen: de aandacht waarmee ze mij, oude vrouw, gidsen in het spelonkenstelsel van leeftijdfasen waarin ik totaal geen aandacht voor mezelf had (wie wel?), geeft me een stuk authenticiteit waar ik vóór mijn breken niet over beschikte. Een stuk bestaansrecht dat me òp doet veren. Het waren witte vlekken op de landkaart van mijn leven, maar in werkelijkheid is het een grottenlandschap met ontroerende wandschilderingen waarvan ik moet erkennen dat ze van mijn hand zijn. Van mijn eigen hand, en o zo slecht onderhouden.
Ik krijg er draden bij, nu naar mijn eigen leven. Het stroomt dóór in mij. Ik begin mijzelf een rijpe vrouw te vinden, wijs door ervaring die gekend is vanaf mijn begin. Het is een cadeau. Het vult een holte op die door tijdgebrek en niet-weten-hoe-belangrijk nooit is gevuld. En het doet dit zacht, met respect voor hoe mijn leven verliep en verloopt.
Wat wil ik hiermee zeggen?
Er komt in elk leven een tijdstip, en dat wordt niet politiek bepaald door de AOW-leeftijd, dat het dradenstelsel broos wordt. Om bovengenoemde en andere redenen. Er valt een en ander weg aan vertrouwden om je heen. Dit is niet te voorkomen. Omdat ik in het onderwijs zat, begon dit bij mij al rond mijn 50e.
Het is niet te voorkomen, maar er zou meer openbare aandacht gegeven moeten worden aan het optreden van dit verschijnsel.
Dwars op dit dradenstelsel ligt een ander; dat met de verschillende periodes uit je eigen leven. Juist voor mensen die veel en hard gewerkt hebben (en met ‘hard’ bedoel ik niet alleen ‘lichamelijk zwaar’) is dit terra incognita. Ze hadden geen tijd om hierover te bezinnen, of hun leven was zo vol dat ze er ook geen moeite voor deden. Bovendien, en hier gaat het eigenlijk om:
ze wisten niet dat geen tijd en geen belangstelling een holte zouden doen ontstaan, wanneer het tijdstip van reflectie zou komen. Bij iedereen komt dit, ooit. Die reflectie is nodig om de werkelijke ouderdom vreugde van oogst te geven.
Vreugde van oogst krijg je niet door vreugde in je vroege leven of je middelbare leven.
Vreugde van oogst krijg je alleen maar als je ziet wat er was, en als je daar zodanige vrede mee kunt sluiten dat je een weldaad wordt voor jezelf en voor je omgeving.
Als het horizontale dradenstelsel broos wordt en her en der breekt, is het tijdstip gekomen om het verticale dradenstelsel aandacht te geven, zodanige a
andacht dat er vreugde blijft, hoe dan ook, al is het maar in je stoel voor het raam. Dit is nodig.
Als ik politicus was, zou ik de AOW-leeftijd dus niet verhogen, want deze reflectie eist ruimte en tijd van voorbereiding.
Als ik politicus was, zou ik voorlichtingsprogramma’s laten opstellen omtrent het horizontale en verticale dradenstelsel bij elke mens, en het gevaar voor de verbrozing cq uitholling daarvan.
Als ik politicus was, zou ik de geriatrische hulpverlening uitbreiden, veel verder dan tot zulke bofferds als ik. Veel meer banen daarin, veel meer opleidingsmogelijkheden.
Als ik politicus was, zou ik zien hoe kostbaar deze levensfase niet alleen is voor de betrokkenen zelf, maar voor de beschaving, de collectieve wijsheid, de zingeving van een hele maatschappij.
Als ik politicus was, zou ik daar in investeren, in plaats van iedereen bang te maken voor de grijze golf.
Als ik politicus was, zou ik willen delen in de oogst, in de vreugde van oogst. Omdat die vrede van oogst op omgevingen uitstraalt. Omdat bewustheid hierop de dufheid van ouder worden die de meesten van ons ondergaan - o verschrikking van beelden uit verpleeghuizen! - tegenwicht biedt in nieuwe facetten van bewustzijn, en van opvering van levenskracht. In deelname aan het maatschappelijk proces, wéér, en constructief. Want, zoals ik zelf nu elke dag ervaar, vrede en vreugde met jezelf maakt vief en creatief naar je omgeving toe.
Als ik politicus was, zou ik deze mogelijkheden tot werkelijkheid willen maken vóórdat ik zelf 65 werd. ‘Wis en waratje’, zoals mijn oude vader zei, maar die wist in zíjn generatie helaas nog van niks.